Deleuze, Mille Plateaux

090807

Allerlei boeken liggen tegelijk open geplooid; ze laten zich op een rijtje samenvatten, hun lezingen zijn verwant, oppervlakkig en wat de diepste essentie betreft zoals het rhizoom:

G.Deleuze&F.Guattari, Mille Plateaux. Capitalisme et Schizophrénie, Paris 1980, p 9-37.

(1.introduction: rhizome)

(Deze tekst heeft dienst gedaan als bijdrage aan het Forum voor Sportieve Archeologie, dat gedacht heeft over de bewaring van een presedentair gen in de neolithische mens)

In de inleiding van Mille Plateaux legt Deleuze zijn concept van het 'rhizoom', een soort schimmelachtige, uit, volgens wiens structuur hij wil denken&schrijven in plaats van hiërarchisch, lineair volgens de structuur van een boom, in de toekomst wil hij dus rhizoompjes opzetten in plaats van boompjes. Wortel schieten vindt hij een oud procédé, dat een éénheid als uitgangspunt vereist (vertakkingen zijn te herleiden tot de stam), in het rhizoom daarentegen ben je steeds in het midden, zoals de wolf in zijn meute (het eerste hoofdstuk is getiteld 1914-Un ou plusiers loups? en wil een 'multiplicité' construeren tegenover het eenheidsdenken van Freud). Ik haal fragmenten uit het tekstweefsel omdat ze mij frappeerden en misschien aansluiten bij jouw idee van het mesolithische of niet-sedentaire gen dat overleeft in ons: percevoir les choses par le milieu...ce qui manque, c'est une Nomadologie , le contraire d'une histoire...jamais l'histoire n'a compris le nomadisme, jamais le livre n'a compris le dehors. Au cours d'une longue histoire, l'Etat a été le modèle du livre et de la pensée : le logos, le philosophe-roi, la transcendence de l'Idée, l'intériorité du concept, la république des esprits, le tribunal de la raison, les fonctionnaires de la pensée, l'homme législateur et le sujet. (p 34-36)

(2. 1914 – un seul ou plusieurs loups?)

Wat het kleinste kind weet, wist Freud niet: dat wolven in meutes leven. Je kan niet een wolf zijn, je bent altijd acht of tien wolven, zes of zeven wolven.

(7. Année Zéro – Visagéité)

De stok als gedeterritorialiseerde tak..

De déterritorialisatie van de vrouwelijke melkklier tot borst, van de muil tot mond en van de muilspleet tot lippen: de lippen-borst….(p 211)

Het ‘plastische’ denken-in-taal van Deleuze is heel relevant in het spanningsveld tekst-beeld.

Voorbeelden van plastisch, ruimtelijk gebruik van taal zijn het begrippenpaar en het gebruik van benamingen van lichaamsdelen.

Het gevaar de se raccrocher à un visage, waarvoor hij de vlucht van de engelse roman bewondert: il s’agit de sortir, non pas en art, c’est à dire en esprit, mais en vie, en vie réelle…’Ne m’ôtez pas la force d’aimer.’ Ils savent aussi, les romanciers anglais américains, comme c’est difficile de percer le mur du signifiant…faire de son corps un rayon de lumière qui se meut à une vitesse toujours plus grande…tout une ligne d’écriture…

Op weg naar de a-betekenaar, het a-subjectieve (p 210).

Van de visagéification (het gezicht-worden sinds Christus: witte muur van betekenaars met zwarte gaten van libido) van lichaam, maatschappij,… moet gevlucht worden, in dier worden.

Si le visage est une politique, défaire le visage est une aussi, qui engage les devenirs réels, tout un devenir-clandestin. Défaire le visage, c’est la meme chose que percer le mur du significant, sortir du trou noir de la subjectivité… Cherchez vos trous noirs et vos murs blanc, connaissez-les, connaissez vos visages, vous ne les déferez pas autrement, vous ne tracerez pas autrement vos lignes de fuite (p 230).

De plastische taaleenheden en –acties fungeren als knopen in de rhizomatische tekst, het zijn multi-betekenaars, langs waarheen de tekst een vrijer, meer beeldend discours kan volgen terwijl ze door hun materialiteit, fysische oorsprong (gezicht, muur,…, cf Heidegger: huis, Holzwege, Dichter,…) het discours toch sluitend houden.

(8. 1874 – Trois Nouvelles, ou qu’est-ce qui s’est passé?)

L’essence de la “nouvelle”, comme genre littéraire, n’est pas très difficile à déterminer: il y a nouvelle lorsque tout est organisé autour de la question: “Qu’est-ce qui s’est passé?” (p 235)

Misschien interessant ivm. het discours van het nieuwe, Groys.

Henry Miller, Plexus

Henry Miller wordt geciteerd door Deleuze voor de manier waarop hij het gelaat van zijn minnares beschrijft als een witte muur: Ik heb de muur doorbroken...mijn ogen dienen me tot niets, omdat ze me enkel het beeld van het bekende terugsturen. Mijn hele lichaam moet ononderbroken stroom van licht worden, zich voortbewegen aan een steeds hogere snelheid...
Ook de zwarte gaten treft hij aan beschreven door Henry Miller
: …een vaste, zwarte ster die door het gat in het plafond over hun echtelijke cel scheen…(Henry Miller, Kreeftskeerkring)

Plexus bevat in Millers vrij associerende stijl stukken over zijn schrijfmethode, zijn mystieke identificatie met Van Gogh, zijn wilde interesse in alles, schrijven over wat dan ook. (cf. de heuristiek van het toeval, le plaisir du texte), en de betovering van namen (van Italiaanse schilders en steden). (Het niet-schilder zijn lijkt voor Miller vast te staan, bijna als een onderdeel van zijn schrijverschap.)

Op het einde van een hoofdstuk verdedigt Miller het dichtklappen van het boek, waarna het lezen doorgaat. Dat heb ik gedaan. (Ook de filosofie moet zijn zuiverheid in de daad zoeken, die zegt men voor de mens sinds de zondeval bij het woord is gevoegd.) De lezing gaat zodanig verder in andere boeken (opgeschreven, uitgesproken of uitgebeeld), dat het niet tijdig dichtklappen het einde van de lezing betekent, en het begin van een half hypnotiserend gedruis der drukletters, een herhaling, een hygiënische afwerking of een druktechniek toegepast op de hersenen, misschien nuttige methodes voor bepaalde doeleindes.

Zolang elk doeleinde er ver buiten ligt [1], is lezen meer een overgebleven methode, gedwongen voeding in een kale omgeving. In de lege groene uren die het bestaan kenmerken, brengen stukken van de stedelijke taalstroom van Miller in de dertiger jaren (van hemzelf en van de eeuw) achter zijn typmachine leven. Ik las omdat ik achter het genot meer genot vermoedde en zolang ik door niet teveel herhaald materiaal moest graven (waartoe ik door het genot minder in staat werd) tot bij de constellaties, ging ik verder; als dit wel gebeurde, had ik er grotere sprongen van de ogen tot zelfs handmatig geblader voor over, hopend op nieuw materiaal dat zou volstaan voor de verschrikkende suspens van genot.




[1] Het werk (van Huysmans) is van een eindeloos andere betekenis dan het leveren van zelfs uitzonderlijke documenten. (Vertaling naar S. Mallarmé, Igitur. Divagations. Un coup de Dés, Gallimard, Paris 1976, p 302.)


Spinoza, Ethica

Aangeraden door Deleuze (aangeraden door Thomas Hirschhorn (aangeraden door Ruben (…)) als vertrekpunt voor een verkenning van de filosofie.

Interessant is de methode: honderden stellingen met exact bewijs in het latijn over de aard van God en andere, met de echte provocatie die pas voorkomt in het (logische en haast overbodige) aanhangsel hiervan.

Hieruit blijkt: het totale verschil tussen methode en resultaat. Wat voor de maker bijzaak is, aanhangsel, een laatste zwier van afnemende kracht, kan zeer logisch onthaald worden als hoofdzaak en als enige woord de geschiedenis in vleugelen. Elk kunstwerk is deel van een ketting van vragen of antwoorden tussen verschillende makers, teksten en lezers. Als een vorige conlusie, antwoord, resultaat een volgende methode, uitgangspunt worden, ontstaat een sequens.

Eerste deel: God

-p 105-131: 36 stellingen met bewijs in het Latijn

-Aanhangsel: ‘Hiermee heb ik Gods aard en eigenschappen uitgelegd, namelijk dat hij noodzakelijk bestaat, dat hij enig is, dat hij alleen uit de noodzakelijkheid van zijn natuur bestaat en handelt, dat en hoe hij de vrije oorzaak van alle dingen is, dat alles in God is en zodanig van hem afhangt dat het zonder hem noch bestaanbaar, noch denkbaar is, en ten slotte dat alles door God is voorbestemd, weliswaar niet door zijn vrije wil of volstrekte willekeur, maar door de volstrekte aard van God, ofwel door zijn oneindige macht. Verder heb ik bij elke gelegenheid getracht de vooroordelen uit de weg te ruimen, die het begrijpen van mijn bewijzen zouden kunnen beletten. Maar omdat er toch een niet gering aantal vooroordelen overblijft, die het eveneens, en zelfs in hoge mate, konden en kunnen beletten dat men de aaneenschakeling van de dingen zoals ik heb uiteengezet aanvaardt, heb ik het de moeite waard geacht ook deze vooroordelen hier te onderzoeken.

Alle vooroordelen die ik hier wil aanwijzen hangen hiervan af, namelijk dat mensen gewoonlijk veronderstellen dat alles in de natuur, net als zijzelf, handelt vanwege een doel—zij houden het zelfs voor zeker dat God zelf alles naar een of ander doel leidt: want zij zeggen dat God alles vanwege de mens heeft geschapen en de mens zelf om hem te vereren.

Dat alle mensen onwetend omtrent de oorzaken van de dingen worden geboren en dat iedereen de neiging heft zijn voordeel te zoeken…

Nadat ze de dingen eenmaal als middelen hadden opgevat, konden ze niet geloven dat deze zichzelf hadden geschapen…

…besluiten dat er een of meerdere heersers over de natuur zijn…

…Maar van het karakter van die wezens kregen zij nooit iets te horen. Dus moesten ze dit wel naar hun eigen karakter beoordelen…

…’

(p 131-139)

Schopenhauer, Het nut van vrome leugens

Schopenhauer, Het nut van vrome leugens

(uitgegeven bij Wereldbibliotheek)

-De behoefte van de mens aan metafysica (zie vorig bericht)

-Tegen het pantheïsme, een academisch discours waarin God gelijk werd gesteld aan de wereld (als daad van verzoening tussen wetenschap en kerk), bracht Schopenhauer met zijn polemische stijl in dat eerder nog dan dat God gelijk is aan de wereld, de wereld gelijk is aan de hel, met als voornaamste bewijs hiervoor het onpeilbare lijden’, het pessimisme als methode door Schopenhauer op punt gesteld en gebruikt als basis voor al zijn argumentaties. (Cf. Studies in Pessimisme)

En zo, als rethorische belediging op aanslepende academische toestanden, goddelijk toevallig, ziet de oneliner het licht die voortaan het verzamelde levenswerk van zijn uitspreker zal samenvatten.
De steriliteit van de negentiende-eeuwse academische discussie wordt als een geërfde zonde omgekeerd verdergezet in het gevleugelde woord: ‘de wereld is een hel’. (En via de soortgeest in de über-pigeon der gevleugelde woorden: ‘God is dood’.)

Alvaro Lapa over Duchamp en Deleuze


Alvaro Lapa




(in de catalogus bij de tentoonstelling Triptico, Museum van hedendaagse Kunst Gent, 1991, p 107-113.)

Alvaro Lapa over het verschil tussen de onleesbaarheid, als esthetische emotie, bij Cézanne en bij Duchamp:
Het was de onleesbaarheid die Cézanne deed schilderen, die hem een uitgangspunt gaf, die ervaring van wispelturigheid… “Ca bouge, ça tourne”…een soort van onevenwichtigheid die een vorm van fysische relatie was. Het heeft te maken met een metafysische armoede, een fundamentele metafysische nood. Duchamp…wist dit, en hij wist wat hij moest doen om er niet al te erg onder te lijden, om erger te voorkomen.

Duchamp maakt geen gebruik van het leed…hij diept het uit. Leed is uiteindelijk niets vreselijks. Het is een toestand.

noch pessimistisch, noch optimistisch te zijn: een zen-boeddhistische methode van onafhankelijkheid, beweeglijkheid en contemplatie/verstilling/verdieping. Het waarde-loze, betekenisloze bestaan van de machine als voorbeeld: het genot als motor>

Het schilderij is of een landschap of een portret…Gille Deleuzes voorstelling van de strcutuur van het schilderij in termen van visagéité: ofwel bevindt het voorwerp zich recht voor de toeschouwer (‘visage’) ofwel draait het zich zijwaarts, het glijdt weg en wordt “in profiel” (‘paysage’) voorgesteld

een totaal gebrek aan interesse (in aan het medium inherente regels)…dubbelzinnigheid…problematiek

Er was iets…de mogelijkheid van een grenzeloze figuratie. Het idee dat alles “figuur” kan zijn…

Kleur is een beetje retorisch, schilderkunst is zwart-wit, het is tekenen… Het is (misschien) kleur zonder connotatie.

T S Eliot, The Wasteland

I. The Burial of the dead


April is the cruellest month, breeding

Lilacs out of the dead land, mixing

Memory and desire, stirring

Dull roots with spring rain.

Winter kept us warm, covering

Earth in forgetful snow, feeding

A little life with dried tubers.

Summer surprised us, coming over the Starnbergersee

With a shower of rain; we stopped in the colonnade,

And went on in sunlight, into the Hofgarten,

And drank coffee, and talked for an hour.

Bin gar keine Russin, stamm’ aus Litauen, echt deutsch.

And when we were children, staying at the archduke’s,

My cousin’s, he took me out on a sledge,

And I was frightened. He said, Marie,

Marie, hold on tight. And down we went.

In the mountains, there you feel free.

I read, much of the night, and go south in the winter.

---------

Moderniteit:

Nadruk op het werkwoord

Formele bewerkingen, zoals omkering van ritme (idem mallarmé: mogelijkheden/karakter van de eigen taal (erg koppig is de plaatsing van het werkwoord) gekneed door andere talen)

De omkering is syntactisch maar ook semantisch: lente-winter-zomer, breeding(do)-mixing(mi)-stirring(re) –rust- covering(fa)-feeding(si) -rust

Exactheid (van parcours, van tijd)

Het parcours is semiotisch: niet enkel syntax en/of inhoud verspringt met de regels, maar ook de manier van betekenisvorming. Symmetrie en allegorie (hoewel omgekeerd) over de seizoenen gaan over in anekdotische herinnering, en nog meer in de diepte in exacte (…echt deutsch) klankreconstructie, die aanleiding geeft tot de conclusie: een herinnering die evengoed exact als metaforisch is en voor zowel schrijver als personage geldt.

Het tekstverloop bestrijkt bewust semiotische registers, is tegelijk een semiotisch verloop.

Het grillige/wilde/toevallige, misschien rhizomatische betekenisverloop van herinneringen wordt gebruikt : als uitdrukking om een contact, tussen mensen, op een plaatsgevonden moment, te bewaren/construeren.

(Bij Proust (en Joyce?) wordt de herinnering meer slaaf gevolgd, als methode teneinde verkend)

-----

What are the roots that clutch, what branches grow

Out of this stony rubbish? Son of man, 20.

You cannot say, or guess, for you know only

A heap of broken images, where the sun beats,

And the dead tree gives no shelter, the cricket no relief,

And the dry stone no sound of water. Only

There is shadow under this red rock

(Come in under the shadow of this red rock),

And I will show you something different from either

Your shadow at morning striding behind you

Or your shadow at evening rising to meet you;

I will show you fear in a handful of dust. 30.

Frisch weht der Wind

Der Heimat zu.

Mein Irisch Kind,

Wo weilest du?

‘You gave me hyacinths first a year ago;

‘They called me the hyacinth girl.’

— Yet when we came back, late, from the hyacinth garden,

Your arms full, and your hair wet, I could not

Speak, and my eyes failed, I was neither

Living nor dead, and I knew nothing,

Looking into the heart of light, the silence.

Oed’ und leer das Meer.

-------

20. De zoon van de mens spreekt niet, weet enkel, alle beelden gebroken

31. Vormelijk gezien, als taal, versprongen, in een taal, waaien inlandse klanken de angst weg als stof door de neutrale Wind, die semantisch Duits fris/nieuw is en naar het thuisland waait. Het kind, zeer on-Duits, is wellicht dood.

Enkel op de rand van de liefde en voorbij de dood, die één punt vormen, een gat in de tijd, valt niets te zeggen, zien of weten. TRcontinuum, het niet-weten als methode

------

Madame Sosostris, famous clairvoyante

….

Groteske lyriek en symbolen (logge, prewetenschappelijke betekenaars) van de kaartlegster

(…I am forbidden to see. I do not find the hanged man. Fear death by water… Thank you…one must be so careful these days…)

-----

Unreal City,

I had not thought death had undone so many

‘Stetson!

‘You who were with me in the ships at Mylae! 70.

That corpse you planted last year in your garden,

‘Has it begun to sprout? Will it bloom this year?

-----

Bevruchting van straatgesprekken met Dante

Rilke, Neue Gedichte

(Die Erblindende)

...

So wie eine, welche gleich

Wird singen müssen und vor vielen Leuten;

Als ob, nach einem Übergang,

Sie nicht mehr gehen würde, sondern fliegen.

Grootsheid en enigheid van het lijden.

Recuperatie van het alledaagse, een universeel beeld gevonden door in het detail te kruipen.

(Die Kurtisane)

… Meine Brauen,

die den Brücken gleichen, …

kracht van betekenis van lichaamsdelen, figuraties : wenkbrauwen lijken met gemak de hele betekenis van de meer abstracte ‘bruggen’ (knutselwerkjes in hout) in te sluiten en nog opening te laten voor allerlei andere betekenis.

Hamlet - het citaat

HAMLET
Get thee to a nunnery: why wouldst thou be a
breeder of sinners? I am myself indifferent honest;
but yet I could accuse me of such things that it
were better my mother had not borne me: I am very
proud, revengeful, ambitious, with more offences at
my beck than I have thoughts to put them in,
imagination to give them shape, or time to act them
in. What should such fellows as I do crawling
between earth and heaven? We are arrant knaves,
all; believe none of us. Go thy ways to a nunnery.
Where's your father?

HAMLET
Let the doors be shut upon him, that he may play the
fool no where but in's own house. Farewell.

HAMLET
If thou dost marry, I'll give thee this plague for
thy dowry: be thou as chaste as ice, as pure as
snow, thou shalt not escape calumny. Get thee to a
nunnery, go: farewell. Or, if thou wilt needs
marry, marry a fool; for wise men know well enough
what monsters you make of them. To a nunnery, go,
and quickly too. Farewell.

HAMLET
I have heard of your paintings too, well enough; God
has given you one face, and you make yourselves
another: you jig, you amble, and you lisp, and
nick-name God's creatures, and make your wantonness
your ignorance. Go to, I'll no more on't; it hath
made me mad. I say, we will have no more marriages:
those that are married already, all but one, shall
live; the rest shall keep as they are.
To a
nunnery, go.

Exit

Michel de Certeau, L'invention du quotidien, 1974

Vol. 1, Arts de faire

(Eng. Vertaling: Steven Rendall, The Practice of Everyday Life, 1984)

In de plaats van het passieve consument stelt de Certeau het actieve gebruiker. Consumptie wordt procedures van consumptie of tactieken van consumptie.

Het dagelijkse leven wordt afgebeeld als een voortdurend, onbewust gevecht tegen de instituten die wedijveren om de gewone man te assimileren.

Het voornaamste doel van L'invention du quotidien is een vocabularium samenstellen van concepten, vragen en perspectieven dat een formele discussie zou mogelijk maken van de alledaagse ‘tactische’ activiteiten die verborgen gaan achter de mantel van het comformisme.

Het boek is geen studie van een ‘populaire cultuur’ noch van weerstanden tegen gangbare machtsregimes. Certeau probeert te schetsen hoe individu’s steeds en overal navigeren, van de straten van een stad tot een literaire tekst.

vocabularium van tactieken blijft vaag bij De Certeau. Het zou een praktisch bruikbaar handboek moeten zijn in de plaats van een studie of objectieve discussie>

Frans Kellendonk, Mystiek lichaam, 1986.

Kellendonk wordt bij de academisten gerekend. Hij stierf als docent Engelse letterkunde en auteur van enkele korte romans en verhalen in 1990, 39 jaar oud.
Hij gebruikte een academische kennis van het Nederlands om zeer scherp te vatten wat er door het hoofd gaat van hoofdpersonages als Gijselhart, Prul en Leendert. Hun lichamen zijn de bescheiden media waarlangs een realistisch en -helaas voor hen- hilarisch beeld van het naoorlogse Nederland geschetst wordt.
Ze had niets van haar moeder zaliger die zich, als over een rotte balk boven een moddersloot, voetje voor voetje en bange kreetjes slakend door het leven had bewogen. Wat een dichtgeknoopte trien was dat toch geweest, met haar handschoentjes, haar lippenstift en jujubes die almaar zoekraakten in haar handtas, God hebbe haar ziel. Prul vond niets prettiger dan de rest van de wereld tegen haar in het harnas te jagen, de verdomhoek was haar element. Dezelfde verdomhoek waar Gijselhart zich eenzaam oefende in de financiële heiligheid. Ze hoorden bij elkaar, vroeg of laat moest ze dat inzien.
Zachtjes stovend in zijn tevredenheid zat Gijselhart te luisteren naar de dreun van haar hese alt, een muziek even knus en kalmerend als het denderen van een lange nachttrein. Een beetje alert moest hij wel blijven, teneinde snel een wissel te kunnen omgooien wanneer haar stem hysterisch begon te accelereren, maar hij wist dat het voor zijn gemoedsrust beter was om met omfloerste oren te luisteren en wat ze zei niet tot zich te laten doordringen.
En hij had zelf zoveel om over na te denken. Bijvoorbeeld hoe onbegrijpelijk het was, achteraf, dat hij er jaren over gedaan had om van zijn dochter te leren houden. ...
(p 30/144)